Monitoring van deelname aan het verenigingsleven in Vlaanderen

In dit Onderzoekspakket willen we de verschuivingen in deelname aan het verenigingsleven over een periode van 20 jaar in kaart brengen. Dat kan omdat zowel de participatiesurveys als de SCV-surveys steeds met een gelijkaardige methodologie op regelmatige tijdstippen verzameld werden. Die periode is niet alleen lang, het is ook een periode waarin beleidsmatig sterk ingezet werd op het stimuleren van participatie. In het brede werkveld kunnen heel diverse sociaal-culturele praktijken, organisaties en deelnamevormen worden onderscheiden. We gaan in dit onderzoekspakket daarom niet alleen de algemene evolutie na, maar onderzoeken vooral ook de evoluties rond specifieke vormen en praktijken van sociaal-culturele participatie (vrijwilligerswerk, deelname aan ad hoc initiatieven, …) en trachten zo meer duidelijkheid te verschaffen in de vermeende ontwikkelingen naar meer fluïde engagementen.

Dit onderzoekspakket zoekt daartoe een antwoord op drie analytisch te onderscheiden onderzoeksvragen:

1)      Hoe evolueert de deelname aan verschillende types verenigingen over de tijd?

We beschikken over twee verschillende tijdreeksen met data die steeds via dezelfde methodologie verzameld werden (Participatiesurvey: 2004-2009-2014-2019; SCV-survey: 1996-2015) en zich uitstekend lenen om verschuivingen over de tijd te documenteren.

2)      In welke mate variëren sociale verschillen (naar gender, leeftijd, sociaal-economische status en opleidingsniveau) in participatie aan verschillende types verenigingen over de tijd?

Zoals ook in de beleidsbrief van de minister wordt benadrukt, toont het eerdere onderzoek duidelijke en persistente sociale verschillen in de deelname aan het verenigingsleven en dat ondanks de inspanningen die geleverd werden om deze verschillen te dempen. Door te onderzoeken in welke mate deze verschillen evolueerden doorheen de tijd, verwerven we meer zicht op de dynamieken achter de sociaal ongelijke toegang tot het verenigingsleven.

 

Uitkomsten van deelname aan het sociaal-cultureel werk (in termen van burgerschapsattituden en sociale cohesie) over de tijd

Van het sociaal-cultureel werk wordt verwacht dat het ‘een voortrekkersrol als bruggenbouwer in een superdiverse samenleving kan consolideren en kan blijven zorgen voor sociale cohesie, maatschappelijk engagement, diversiteit en burgerschap’ (Gatz, 2014). Dit vertaalt zich tevens in de rollen en functies die men toeschrijft aan het sociaal-cultureel werk (Socius, 2016). Drie rollen worden daarbij fundamenteel geacht: Een integratierol (het invoeren van culturele en maatschappelijke normen en standaarden), een kritische rol (het bevragen) en een laboratoriumrol (veranderen van culturele en maatschappelijke normen, standaarden en instituties). Deze rollen geven vorm aan een mix van functies in de brede sociaal-culturele praktijk: een informatieve functie, een educatieve functie, een gemeenschapsvormende functie, een maatschappelijk activerende functie, een culturele functie en een ontmoetingsfunctie.

Onderzoek heeft in die context meermaals aangetoond dat deelnemers van het verenigingsleven doorgaans verdraagzamer zijn, minder individualistisch zijn, sterkere voorstanders van democratie zijn, meer vertrouwen hebben in instellingen, meer participeren aan cultuur en sterker betrokken zijn bij het leven in de buurt. Niet alle verenigingen en sociaal-cultureel werk slagen hier evenwel even sterk in. Hoewel het verenigingsleven in Vlaanderen sterk uitgebouwd is en de participatiegraad van de Vlamingen vrij hoog is, zijn bijgevolg niet alle verenigingstypen in gelijke mate geassocieerd  met  democratische burgerschapswaarden. Bovendien spreken verschillende soorten verenigingen verschillende publieken aan. Het bepalen van de differentiële samenhangen tussen het deelhebben en deelnemen en burgerschapswaarden vormt dan ook een belangrijk onderzoeksdoel. We trachten in dit onderzoekspakket daarom een antwoord te geven op de vraag in welke mate het sociaal-cultureel werk democratische burgerschapswaarden kan beïnvloeden en of het de relaties tussen sociale condities en niet-democratische houdingen kan temperen. Net als voor onderzoekspakket 1, zullen we daarbij een longitudinaal perspectief hanteren en gebruik maken van de tijdreeksen van de particpatiesurveys en de SCV-surveys.

 

Daarnaast wensen we in dit onderzoekspakket dieper in te gaan op de mate waarin deelname aan het verenigingsleven sociale cohesie kan bevorderen en wat de impact van compositiekenmerken van verenigingen hierop is. Meer specifiek stellen we de vraag of heterogeen samengestelde verenigingen de sociale afstanden tussen sociale groepen kunnen verkleinen? Hiertoe gebruiken we gegevens van de recentste PaS2014 waarin een aantal vragen opgenomen werden betreffende de sociale samenstelling van de voor de betrokkene belangrijkste vereniging waarvan hij/zij lid is. Een eerste analyse van deze data toonde een aantal interessante onderzoeksbevindingen (Smits & Spruyt, 2015a), maar onderstreepte toch vooral de noodzaak aan verder verdiepend onderzoek op basis van deze gegevens.